Kinkaku-ji, Kyoto
*Dit artikel is oorspronkelijk in maart 2021 verschenen in het tijdschrift WEL.
Kyūshū
Langzaam zet het lege lijnvliegtuig zijn sierlijke daling boven de halfbewolkte Japanse Zee in en na wat wolkenflarden zie ik voor heel even de kalme blauwe golven en witgrijze gebouwen alvorens zachtjes te landen in Fukuoka. Niet meer dan vier Japanners en ikzelf komen het enorme toestel uit. En terwijl ik door de slurf loop, zie ik boven mij een wachtruimte vol ongeduldige Europeanen, Aziaten en Amerikanen. Klaar om het land zo spoedig mogelijk te verlaten en hetzelfde vliegtuig naar Seoel te nemen. Wanneer ik iets later bij de douanebalie kom, pakt een zenuwachtige beambte met gekromde Japanse neus mijn paspoort en vraagt:
- ‘What are you doing here sir?! Don’t you know it’s dangerous?’
- ‘Uhm, yes sir.’ En terwijl er een rilling over mijn rug loopt, zeg ik zacht: ‘I am here to visit my friends in Tokyo. They say there is no problem.’
Nors kijkt hij me aan en zet dan vlug enkele stempels met de datum 19-03-2011, en als ik mijn weg vervolg roept hij me nog na: ‘Stay safe!’
Ja, wat doe ik hier? Doe ik er wel verstandig aan om een land te bezoeken dat zich sinds een week in grote onzekerheid bevindt en sinds de Tweede Wereldoorlog in de zwaarste en meest gecompliceerde crisis? Wat heb ik te zoeken in een plek waar de bewoners in diepe rouw zijn? Met deze vragen in mijn hoofd pak ik mijn rugzakje van de bagageband en begeef me richting het station.
Voor drie weken ben ik op reis in het land van de rijzende zon. Het oorspronkelijke idee was om Japanse bekenden in Yokohama en Nederlandse vrienden in Tokyo te zien, en daarbij tegelijkertijd grote delen van het land te ontdekken door van het groene Kyushu helemaal naar het koude Hokkaido te reizen. Een rondrit die ik na jaren eindelijk dacht te kunnen maken nu ik in het nabijgelegen Zuid-Korea werk. Mijn Japan Rail Pass biedt me toegang tot een uitstekend en uitgebreid spoornetwerk en daarmee een mogelijkheid om tot op het laatste moment mijn reisdoel aan te passen. En dat is nodig. Want door een zeebeving met een kracht van 9 op de schaal van Richter, enkele dagen terug, bereikte een huizenhoge tsunami de kust bij Sendai en werden hele dorpen weggevaagd. Tot overmaat van ramp is daarbij de kerncentrale Fukushima I zwaar beschadigd en zijn er aanwijzingen dat een meltdown gaande is en radioactief materiaal vrijkomt. ‘Het gebied ten noorden van Tokyo is afgesloten’, hoor ik mijn vrienden vertellen. ‘Maar in het zuiden zit je veilig en ook hier in Yokohama en Tokyo kan je gerust langskomen.’
En dus beslis ik in de zuidelijke helft van Japan te blijven en zit ik even later in een snelle Shinkansen aan de zachte rijst van mijn ekiben. Binnen is alles geordend en schoon. Enkele meisjes schuifelen langs, zeer beleefd en gebogen; met hun wat grotere ogen en een blosje bij de wangen hebben ze een zachtere gelaatsuitdrukking dan Koreaanse vrouwen. Buiten schiet het bergachtig landschap aan me voorbij. De vlaktes rechts strekken zich tot aan de kust vol akkertjes, fabrieken en traditionele huizen. Als ik even later in Kumamoto arriveer, een stad waar in de tijd van Lafcadio Hearn nog houten huizen met blauwe dakpannen stonden maar die net als de meeste Japanse steden – behalve Kyoto en Kanazawa – door de Amerikanen tot as werd gebombardeerd, heb ik nog een uur de tijd voor de frisse tuin Suizenji Jojuen. Hij ligt er in de vroege lente al groen bij. Net als de tuinen van het nabijgelegen zwarte kasteel waarin enkele ume staan, reeds getooid met witte kleine pruimenbloesems.
De dag erna pak ik een boemeltreintje dat me de beboste bergen in brengt. Kronkelend langs gele bloemen die het snelstromende water in de naastgelegen zeegroene Kumarivier lichtjes strelen, rijden we langzaam naar Hitoyoshi. In Aoi Aso, een shintoschrijn uit het jaar 806, stap ik onder de vermiljoenkleurige torii door om te zien hoe mensen de vele kami komen aanbidden. Witte omikuji, lintjes met daarop (on)geluksspreuken, worden opgehangen. Ik vervolg mijn weg en neem de speciale trein hayato no kaze die afzakt naar Kagoshima. Bij ieder station springen de overige reizigers naar buiten om vlug foto’s te maken van wat er maar gefotografeerd kan worden en nog even op de valreep lokale producten te kopen. Als we het eindpunt naderen zie ik dat de Sakurajima bedekt is door laaghangende regenwolken en omdat het weer niet snel zal verbeteren, pak ik maar een volgende trein terug om naar Aso te gaan en er de nacht door te brengen.
Overnachten in Japan is duur. Hotels en traditionele ryokans liggen buiten mijn reisbudget waardoor ik genoodzaakt ben om gebruik te maken van capsulehotels of goedkopere jeugdherbergen. Allen zeer schoon en verzorgd. Nadeel van deze goedkopere overnachtingsplaatsen is dat je ‘s nachts weleens gewekt wordt door gasten die in hun droom een heel woud aan het omzagen zijn.
De volgende morgen is de vulkaan omgeven door een dikke pak mist en slechts het gesis van de geiser houdt me op het juiste pad. Boven op de top begroeten drie jonge vrouwen me en bieden enkele glaasjes shochu aan, als troost voor het aan het oog onttrokken caldeira en om te toosten op de berg-kami. Met lichte benen daal ik af en pas later, als ik in de bus zit die door het dal richting het bergdorp Kurogawa Onsen rijdt, een van Japans meest befaamde kuurorden en verscholen in de bergen, klaart de lucht op en zie ik de enorme caldeira.
De onsen, te bezoeken in een van de vele liefelijke houten ryokans, na eerst met duizend dankwoorden te zijn verwelkomd en vervolgens door een doolhof van gangen met tatami en kleedkamers met shoji te zijn verdwaald, laten mijn lichaam flink op krachten komen. De Japanners lijken obsessief bezig te zijn met hygiëne, vooral de persoonlijke, en na me goed te hebben gewassen en een voorbad te hebben genomen, zoals de strenge voorschriften vermelden, glijd ik langzaam in het bloedhete buitenbad. Omringd door bamboe laat ik de mineralen in deze rotenburo de poriën van mijn huid reinigen. Plots verschijnt boven mijn hoofd een boomklevertje dat rode besjes eet. Zelf kies ik voor een onsen tamago.
Nagasaki & Hiroshima
Wat een speling van het lot! Tijdens een nucleaire ramp bevind ik me in Nagasaki, de havenstad waar Fat Man een begraafplaats aanrichtte waar geen grafsteen meer rechtop stond. Omringd door groene bergen en met een ondergaande zon die mijn rug verwarmt, kijk ik vanuit het hypocentrum naar een enorme groen beeld van beeldhouwer Seibo Kitamura. De rechterwijsvinger van deze jonge Boeddha wijst naar de blauwe hemel om de mensheid te waarschuwen voor de dreiging van kernwapens. Zijn linkerhand is uitgestrekt en symboliseert eeuwige vrede en kalmte. Het gebogen rechterbeen, in een halve lotushouding, geeft de meditatie aan waarin hij is verzonken en met de linker staat hij klaar om op te springen en de mensheid te helpen. Met gesloten ogen bidt hij voor alle oorlogsslachtoffers en zijn lichaam straalt liefde en goddelijke omnipotentie uit. Het lijkt me gepast om nu ook de stad der oleanders te bezoeken.
Als ik de volgende dag door het Peace Memorial Park van Hiroshima wandel, waar duizend kraanvogels wapperen in de wind, en de verfomfaaide A-Bomb Dome voor ogen heb, voel ik me bijna een atoomtoerist. Soms kom je die tegen: iemand die allerlei atoomhistorische plaatsen afstruint om te weten waar er atoombommen zijn afgegaan en waar er testen zijn uitgevoerd. En ook al bevind ik me in een land met de meest innige en wrede relatie met het atoomtijdperk, de drang om er alles over uit te pluizen heb ik niet. Daarvoor ben ik niet in Japan. Toch ontkom ik niet aan het onderwerp dat nu op eenieders lippen ligt.
‘Mijn ouders en grootouders zijn achtergebleven’, licht Wataru in de jeugdherberg toe. De jongen uit Tōhoku is op de vlucht geslagen voor de straling. ‘We zijn in rouw vanwege de tsunami en de nucleaire ramp, al weten we nog niet wat er precies aan de hand is. Tokyo laat weinig los, waarschijnlijk om paniek te voorkomen. Het is beter om naar internationale zenders als de BBC en CNN te luisteren. Maar velen verstaan geen Engels …. En wat doe jij hier?’
Ik vertel hem over de reden van mijn bezoek.
‘Goed, om eerlijk te zijn: sommige Japanners zitten niet te wachten op toeristen omdat ze in de rouw zijn. Anderen hebben hen juist nodig vanwege de vele annuleringen. Wegblijvende toeristen is nog een bijkomende klap voor de Japanse economie.’
‘We zullen over 9 maanden wel een toename in geboortes krijgen’, grapt Saori, een meisje uit Tsukuba dat erbij is komen zitten. ‘Door het vaak uitvallen van de stroom zit men nu bij kaarslicht thuis. Wat moet je dan anders doen? Al zal het niet veel helpen, onze bevolking neemt sterk af. Maar wij zijn veerkrachtig als bamboe!’
Wanneer ik de middag erop naar de eindeloze stadsbebouwing kijk – de vele bergen maken dat de smalle kuststrook is volgepropt met om het even wat – ontwaar ik nog geen bevolkingsveroudering. Het lijkt juist door te gaan met groei: hoger en hoger. Ik kan me indenken dat er hier enkele generaties terug nog volop houten huizen stonden. Typische Japanse huizen: niet meer dan twee verdiepingen hoog, met golvende daken, gesteund door zeer ingenieuze draagconstructies en waar geen spijker aan te pas kwam. De buitenste dennenhouten balken waren aangebrand opdat de verkoolde bovenlaag als bescherming diende tegen insecten en houtwurmen. De steden stonden vol met deze sierlijke kunstwerken, geheel gemaakt volgens de menselijke maat. Nu bestaan die nauwelijks meer. Grotendeels weggebombardeerd en vervolgens vervangen door moderne flatgebouwen.
Maar soms vindt men nog kleine eilandjes van schoonheid, kleine oases van Japans vernuft, verscholen tussen de hoge gebouwen. Zo ook in Kurashiki, een stad met de oude koopmanswijk Bikan, waar ik even blijf staan kijken bij een tempel uit de Tokugawa-periode. De zoete geur van de zachtroze Daphne odora vult de lucht. Op de veranda werken timmerlui, in de tuin schaven enkele gezellen houten latten en twee renoveren het dak. Een van hen loopt op me af en maakt een praatje in gebrekkig Engels. Hij geeft me een spijker: 4 cm lang, vlijmscherp en van staal. ‘Handgemaakt’, lacht de man. Een kunstwerk! Alles is zo simpel, nederig zelfs, liefelijk en verfijnd.
Kyōto
De keizerlijke stad, met haar duizenden tempels en eeuwenoude schrijnen, ontdek ik te voet en op de fiets. Het wonderlijke van Kyoto is haar ligging. De uitgestrekte stad is opgebouwd volgens het Chinese schaakbordpatroon en de meeste tempels zijn tegen de met bomen begroeide berghellingen gedrapeerd. In een ∩-vorm beschermen zij de bewoners. Ondanks jaren van destructieve afbraak en moderne bouwwoede – men vond de traditionele machiya vaak te duur of ouderwets, of men bouwde hotels voor het massatoerisme – komt mij in oude straatjes soms het beeld voor de geest van Genji die op weg is naar het parelzaad.
De nucleaire crisis maakt dat de maanstad nagenoeg leeg is, op een handjevol Westerlingen, dagjesmensen en enkele bewoners na, en zo lijkt ieder bezoek aan een tempel op een foto van Yoshio Watanabe. In rust kan ik de eerste wit-roze knopjes van de somei-yoshino bestuderen, me verbazen over de gouden schittering van de phoenix in de vijver van Kinkaku-ji en me urenlang, in kleermakerszit op een lege veranda, vergapen aan de witte zee van Rijoan-ji. Voor mijn ogen verschijnen de eilanden van de Seto Binnenzee en dansen pijlsnelle vogels boven de kalm zwemmende walvissen en plonzende schildpadden. Bijna openbaart zich de schim van de Vreedzame Draak.
- すみません !
Verbaasd kijk ik op en zie een warme oosterse glimlach die naar me toebuigt.
- Excuse me. Closing time.
Met stijfheid in de knieën begeef ik me naar mijn fiets en trap in de richting van het centrum waar ik nabij de Nishiki-markt mijn intrek neem in het minimalistische capsulehotel 9hours. De witte, esthetische gangen met subtiele, zwarte pictogrammen doen je in Kubricks Discovery One wanen. Ik word geacht me grondig te wassen en me in een zachte kimono te steken vooraleer ik mijn capsule kan opzoeken. De voorliefde voor zowel het oude en traditionele als ook het futuristische is onderdeel van de Japanse dualistisch, paradoxale geest. Een eeuwenoud tempeltje naast een wolkenkrabber, technologische vooruitgang naast conservatieve omgangsvormen. Het kan samengaan. En liggend in een krappe capsule begrijp ik dat deze geest ook een andere relatie heeft met het begrip privacy.
De volgende morgen, als de dauw langzaam opdroogt, is het nog rustig in de nauwe straatjes van Gion. Enkele geisha’s en maiko’s, gehuld in fijne zijden kimono’s en met de haren in verschillende sierlijke haardrachten (nihongami), schuifelen op hun houten, hoge sandalen om plots weer te verdwijnen achter houten schuifdeuren van een okiya. Langzaam wandel ik de berg op, langs de hoge Yasaka-pagode en de vele winkeltjes, terwijl ik word ingehaald door een riksja die wordt voorgetrokken door een man met rijsthoed. Via de vele trappen bereik ik het balkon van het majestueuze Kiyomizu-dera en zie over de kale bomen de stad in al haar schoonheid liggen. Bezoekers komen er om te bidden, klappen vervolgens driemaal in de handen, buigen diep met de handen tegen elkaar en prevelen even. Ze hopen op het vinden van een lieve man of vrouw, een nieuwe minnares misschien, of op het verlies van een rivaal.
Op aanraden van mijn studievriend Martijn, die me ’s ochtends per email laat weten dat ze in Tokyo nog enkele kleine naschokken voelen maar dat ik vooral snel bij hem en zijn Japanse vrouw Chie moet langskomen, begeef ik me naar de Daitoku-ju en de subtempel Daisen-in. Bij het binnentreden geeft de abt me een folder met uitleg over het tempelgebouw en de omringende zen-tuin. Omdat ook hier bijna niemand aanwezig is, neem ik plaats op de houten veranda en ga er goed voor zitten.
En al lezend over het ontspringen van de waterbron bij de berg Horai, die voortvloeit als een rivier van wit zand, eerst onstuimig en vervolgens rustiger, zoals het leven zelf, en daarbij het Schip der Schatten meeneemt, volgeladen met levenservaringen, om vervolgens een schildpad tegen te komen die tegen de stroom probeert in te zwemmen, terug naar de jeugd, stroom ik met haar mee. Naar de zoutbergen en de salboom. Richting de Grote Zee. Waarin alles zal wederkeren.
Mijn mouwen zijn nat van de dauw maar ik blijf urenlang kijken naar de tuin, de camelia’s, de wuivende bomen achter de muren, naar het hemelsblauw en schrijf op de veranda een brief aan mijn moeder. Nimmer zal die aankomen.
Tokyo
Via het in de Japanse Alpen gelegen Takayama met haar houten koopmanshuizen uit de Edoperiode (machiya) en de vele sakebrouwerijen, de stinkende zwavelbronnen van Hakone van waar men zicht heeft – een van de zesendertig – op de heilige Fuji-san, en mijn Japanse vrienden in Yokohama, arriveer ik enkele dagen later in de oostelijke hoofdstad. De metropool die aaneengeregen van noord naar zuid miljoenen mensen huisvest, nooit lijkt te slapen en waar geen einde aan lijkt te komen als ik haar vanaf de treincoupé gadesla, voelt rustig en leeg aan.
Martijn komt me afhalen en neemt me mee voor een goed bord Tonkotsu-ramen bij Ichiran Ramen. Via een lift en een entreehalletje komen we in een kleine gang met houten lambrisering waar zich aan de linkerkant loketten met rode krukken bevinden. Door houten schotten afgeschermd staar ik naar een bamboe rolluik dat maar voor enkele centimeters opengaat. Vingers wijzen me op een potlood en een bestellijstje met vakjes die ik kan aankruisen. En nu? In stilte wachten tot het luik net genoeg openschuift om mijn bord met dampende ramen aan te reiken. Geen enkele afleiding hier. Volle concentratie op het eten, is het credo. ‘You can now purely enjoy’, staat er op een briefje. ‘You will enter the parasympathetic nerve mode.’
Na te zijn ondergedompeld in ascetische rust pakken we een Ubertaxi naar Shibuya. Martijn vertelt over 11 maart: ‘Het was echt heel bizar! Alles stond als een dolle te trillen en het bleef maar doorgaan. We zijn snel het kantoor uitgerend en moesten naar het evacuatiegebied. Daarna konden we naar huis. Te voet want de metro was stilgezet. Maar al die tijd geen chaos, geduw, ruzie of iets. Ongelooflijk hoe de Japanners zich beheersen! ‘s Nachts waren er nog schokken en black-outs. Helaas is het er in het noorden van het land een stuk erger aan toe. Sendai ligt in puin. Hele dorpen en delen van steden zijn weggevaagd. 1400 is nu het dodental en nog velen vermist, maar dit zal wel oplopen. Een tragedie, verschrikkelijk!’1
‘En de straling?’
‘Er zijn grote problemen met de kernreactors en mogelijk een nucleaire ramp, maar we krijgen weinig informatie. Gelukkig zitten wij er 250 km vandaan. Maar je weet maar nooit met de wind. Ze zeggen dat het kraanwater hier iets meer radioactief is, dus flessen water zijn al bijna niet meer te krijgen.’
De auto stopt bij een paars gekleurd hoekhuisje van twee verdiepingen. Er brandt licht en we gaan door een winkeldeur deur met paarse noren. Binnen bevindt zich een klein, onbeduidend tentje dat noedels verkoopt en achter de balie staat de kok zijn gerecht te bereiden. Maar Martijn schenkt hem geen aandacht en loopt naar de achtermuur.
‘Dit ga je mooi vinden’, lacht Martijn. Hij trekt aan een onopvallende hendel en langzaam opent zich een zware deur. Vanuit het donker stroomt ons het gepingel van housemuziek tegemoet. Een microdisco. ‘Welkom in de Bonobo!’
Op de dansvloer staan een tiental Japanners te dansen en in het schemerdonker zien we nog net visnetten hangen. Planten staan hoog langs de muren opgesteld en boven ons hoofd draaien grote discobollen en kleine kerstballen. Een verborgen juweeltje, midden in een woonwijk.
Na enkele danspasjes raken we in gesprek met een groepje kunstenaars en ze komen al snel aanzetten met het populaire highball. かんぱい ! En dan gaat het hard. Wat rest zijn flarden: hoge tonen gemengd met een lage housebas, glazen koude Yebisu, de warme ochtendzon bij het naar buiten kruipen, kinderen op weg naar school. Een deur en een nieuw zaaltje, een slapende dj die even later weer plaatjes draait, de zachte glimlach van de mooie Makorin, gelach in een oude sushitent waar we op traditionele wijze nigirizushi eten.
En dan, plots, staan we wankelend op de zaterdagmiddag aan de Shibuya Crossing te kijken naar duizenden mieren die onder enorme neon-reclameborden staan te wachten.
‘Moet je opletten’, hoor ik Martijn zeggen als de massa zich in beweging zet. ‘Dit is te gek!’
En alsof er vanuit de blauwe hemel een onzichtbare marionettenspeler iedere beweging op ‘s werelds drukste kruispunt orkestreert, schuifelen de Japanners langs me heen zonder mij, noch een ander aan te raken.
Wanneer ik in een voller vliegtuig door mijn raampje kijk, zie ik een wit-roze zee. De sakura staan in bloei! Ongelooflijk! Wat een pracht! En met pijn in het hart neem ik afscheid (ik was er te kort), maar even springt het op als vanuit verte de heilige Fuji verschijnt. Badend in het aanschijn van de rijzende zon schittert hij, deze oude reus. Zal hij vuur gaan spuwen als gevolg van de recente zeebeving? Of blijft hij rustig en majestueus, de geheime bron van het levenselixer? Ach, denk ik, mocht hij zijn woede laten zien en met zijn razernij velen meenemen, zoals recentelijk het geval bij Sendai, dan zal daarna als de Phoenix van Kinkaku-ji, ook deze keer dit wonderlijke land herrijzen.
- Bij de enorme zeebeving, met een kracht van 9,1 op de schaal van Richter, kwam 30 keer meer energie vrij dan bij een beving met een kracht van 8 op de schaal van Richter. Ondanks haar enorme verwoestingen zal de ramp bij Fukushima ook een positieve impact hebben. Bijvoorbeeld op het milieu. Zoals te zien is in het deel Forests van de spraakmakende documentaire Our Planet, heeft de nucleaire ramp bij Chernobyl gezorgd voor een opleving van de natuur. Ondanks de radioactieve straling. Na 30 jaar rust en gebrek aan menselijke activiteit in de nucleaire exclusiezone, een verboden gebied zo groot als Luxemburg, heeft de natuur zich rustig kunnen ontwikkelen. Het bos neemt de stad weer over en er zijn meer dieren waargenomen dan in de bevolkte gebieden erbuiten. Zelfs de wolf en de bruine beer lopen er rond. ↩︎
2. Lees ook het artikel over een Japans huis in Amsterdam. Het vervolg is nu ook online, net als deel 3 en deel 4.
Mathilde
Dank Mathilde
Domo arrigato voor jouw Japan ervaring!!
Madeleine
Graag gedaan Madeleine!