Dit artikel was nooit mogelijk geweest zonder Mathilde Cuijpers, wier kunstenaarsoog mij een andere werkelijkheid in Amsterdam liet zien, en Babette Lijten, wier taalgevoeligheid mij hielp het stuk verder uit te werken. Ook ben ik veel dank verschuldigd aan Melissa Cayralat. Zij was het die met haar tekeningen en schetsen mijn idee tot de verbeelding liet spreken. (05-07-2021)
Het is op een frisse zondagmiddag in mei, net na een fikse regenbui die de straten van Amsterdam heeft schoongewassen, dat ik mijn appartement op de Koninginneweg verlaat en de fiets neem om de stad te verkennen. Het is stil op straat, men verwacht misschien nog een wolkbreuk, en behalve het gebulder van de langsrijdende tram is alleen het vrolijk gefluit van de vele vogels te horen. Ik trap rustig de pedalen rond, kijk wat om me heen, sla linksaf en doorkruis het Vondelpark. Enorme eiken, Figure découpée, blauwe boshyacinten. Een onbekende kracht laat me hier echter niet halt houden om van de lentebloemen te genieten, maar drijft me juist verder. Steeds verder, het park uit, enkele straatjes door, het Leidseplein op, de nauwe brug over, richting het noorden.
Naar de Jordaan!
Deze oude stadswijk, met haar kleine steegjes en straatjes, liefelijke huisjes met grote ramen, de vele stokrozen en blauweregens – een gouden zelfs! – die tussen en vlak voor de pijpenlaatjes groeien, trekt aan me als een onzichtbaar draad. En de stoere volksbuurt waar plots iemand de deur uitloopt of waar onverwacht een fietser de hoek omslaat, doet me op ieder ogenblik als knus en vriendelijk voorkomen. Levendig en vrolijk ook, en vers als een ontluikende meibloem, maar zeker niet opzichtig en schreeuwerig. Eerder als een verborgen doolhof dat van voor tot achter belopen moet worden, langzaam uitgeplozen en veroverd, om ergens in het binnenste en meest ondoordringbare een verborgen schat te ontdekken.
Op de Looiersgracht zet ik naast het café Festina Lente mijn fiets tegen een donkergroen hek. Boven de Hollandse luchten, helblauw met plukjes wit. Beneden drijven sierlijke sloepjes in het water. Ik besluit mijn tocht verder te voet af te leggen en de wijk te betreden, rustig maar met lichte tred. Klits-klats klits-klats, klinken de leren schoenzolen over de kasseien! Grote aarden bloempotten voor de deuren in de Hazenstraat, de Vereeniging ter Verbreiding der Waarheid met haar enorme ramen, de kromme brug over de Lauriergracht. – In het hoekhuisje zijn de sterke vuisten van luthier Vowinkel aan het houtschaven; het atelier hangt vol met vrouwenfiguren van palissander en fichte. – De Rooie Nelis, de graffiti op de muren van de buren, fietsen tegen ijzeren hekjes, de gracht met rozen waar Rembrandt zijn laatste jaren sleet. – De Bloemstraat, Bloemgracht, Leliestraat en Egelantiersgracht – bloeiende stadsbloemen. En zo loop ik verder om even later te blijven kijken naar de madelieven in de Tuinstraat.
Ik waan me verloren in het Jordanees labyrint. Een labyrint dat als een enorm levend wezen loom en beschouwend op de luie stoel lijkt te rusten en alles opslokt dat hem aangereikt wordt. Maar tegelijk is dit grote wezen opmerkelijk open en toegankelijk; een dat de mond lichtjes opent om hetgeen dat is binnengekomen weer gemakkelijk naar buiten te laten glippen. Want waar men ook staat, of dit nu in een nauw straatje is, een gracht of in een dwarssteeg, als je in de verte tuurt, langs de gevels van de oude huizen en met de ogen lichtjes dichtgeknepen, dan is altijd wel het grachtenwater te zien dat zich als een gordel om de Jordaan sluit.
Het Nieuwe Werck, zoals de wijk aanvankelijk heette, werd neergezet in het begin van de 17e eeuw, tijdens de Derde Uitleg. In een geschiedenisboek valt te lezen dat het voor die tijd een polder was, aan de rand van Amsterdam. En dit is nog goed te zien aan het stratenpatroon van de wijk; de structuur van polders en sloten werd destijds gehandhaafd en men bouwde op de beschikbare gronden. Per schuit werden de bouwmaterialen aangevoerd: bakstenen, balken, houten palen. Op bewaard gebleven stadstekeningen uit de periode 1610-1630 is goed te zien dat de stad naar het westen uitbreidde en dat de Lijnbaansgracht met haar belendende molens de buitenste ring vormde. De wijk, gebouwd met geld dat verdiend was door de Grote Vaart (de VOC geraakte helemaal tot in Japan), was bedoeld voor ambachtslieden en handwerkers. En inderdaad: er zijn nog oude, typische ambachtshuisjes uit de Gouden Eeuw te zien. 1634 staat er op een gevel, – De Gouden Fasant, anno 1645 – op een ander. En op de voorgevel boven haar toegangspoort is te lezen dat Het Suykerhoffje in 1667 is opgericht.
Toch is het niet alleen schoonheid wat de klok slaat. Tussen de oude, schone huisjes zit toch soms ook wat lelijks tussen. Goedkope, snel gebouwde gebouwen met kozijnen in roze en geel plastic staan je soms aan te staren als rotte, verkleurde tanden in een schoon gebit. De sociale huurwoningen uit de jaren ’70 en ’80 zijn weliswaar nodig vanuit een sociaaleconomisch perspectief, een steekhoudend argument, maar de estheticus zal ons toch snel zeggen dat er wel het een en ander opgeschoond kan worden in de Jordanese straatjes.
Maar hoe?
Ik vervolg mijn wandeltocht en sla de hoek om. En hier, in dit nauwe straatje waar de zon lijkt te spelen met de vele schaduwen, waar de fraaie houten ramen en deuren veelal open staan, maar waar men toch niet helemaal naar binnen kan kijken om te ontwaren wat zich daar in het privédomein afspeelt – misschien alleen als je even op het uiterste puntje van je tenen gaat staan. Hier, waar af en toe gedempte gezinsgeluiden de straat op stromen en waar je aanvoelt dat er dichtbij volop leven moet zijn. – Hier, te midden van de vele eeuwen die me aan staan te staren en me lijken te fluisteren om dichterbij te komen, waan ik me, hoe vreemd ook, voor heel even in een andere stad. Een prachtstad. Aan de andere kant van de wereld. En een die, door haar verfijnde esthetische en humanitaire verschijning, net als Amsterdam gezien kan worden als een van de culturele centra ter wereld. Ik waan me even in … Kyoto.1
Ook in de smalle straatjes in het centrum van deze Japanse stad is niet alles direct zichtbaar. De houten huizen staan dicht op de straat, maar niet zo dicht dat het beklemmend is. Het is er eerder knus. En met de shoji, de schuifdeuren van rijstpapier, wordt het gezinsleven van de straat afgesloten. Al is het een flinterdunne scheiding waarbij toch ruimte voor de wijkbezoeker is gelaten om half te horen en te zien wat zich in het huis erachter afspeelt. En ook daar, in de wijken gebouwd voor Japanse handwerklieden, is er een fluïde interactie tussen het private en publieke domein, tussen de nauwe straatjes en de zaakjes en gezinswoningen.2
En dan plots gebeurt het, hier in het midden van de straat. Bij heldere hemel, op die zondagmiddag in mei, verschijnt mij ineens een helder beeld. Een Epifanie! Hier in de Jordaan, in deze prachtige buurt, moet een speciaal huis komen! Een huis dat zo oogverblindend is en zo verfijnd dat het zal worden geroemd in binnen- en buitenland. Een milieuvriendelijk en duurzaam huis. Zo subtiel van vorm en uiterlijk, waardoor het perfect opgaat in haar omgeving. Hier dient een huis te komen met een speciale culturele functie, een waar de betrekkingen tussen Nederland en Japan worden aangehaald en versterkt. Een waar de verbinding wordt gelegd tussen Oost en West. Hier zal komen ….
Een houten huis!
Een Japans huis in Amsterdam!
Dit is het eerste deel van de vierdelige serie over een Japans huis in de Jordaan, Amsterdam.
Lees het tweede deel hier: In de Jordaan
Het derde deel hier: De Liefde
Het vierde deel hier: Epiloog
- Niemand schreef zo mooi over Kyoto en Japan als Lafcadio Hearn!! ↩︎
- Een prachtig geïllustreerd boek over Japanse architectuur die ik onlangs heb gekocht is: What is Japanese Archtecture? ↩︎
Donaties zijn welkom! Al is het maar voor een kop Japanse thee.
Hoi Flip, Zoals altijd weer fantastisch, in detail en verfijnd geschreven. Alsof ik zelf in Amsterdam wandel, en dezelfde details live bezie. Chapeau !!!
groet, Ben
Merci Ben! Met plezier.
Het ga je goed,
Flip