‘Niets is geheel waar, en zelfs dat niet‘ – Frederik van Eeden
Deel III
Gestaag ging de trein nu verder en reed de drasssige stad uit. Eerst enkele minuten naar het noorden om daarna in een flauwe bocht af te buigen richting oost. Quint keek naar buiten, naar het land van ondineke en de stoute mieke maaike, en zag hier en daar een bloeiende magnolia. De knopjes van andere bomen waren nog wat klein. Wilgenkatjes en kleine groene knopjes van berken en beuken; haast niet te zien. Doch het was bijna aan te voelen, in buik en lendenen, want het groeiseizoen was aangebroken en alles stond op springen. Nog even en dan ….. !! Er hing een laaghangende lichtgrijze bewolking over de landerijen en af en toe tikten een paar regendruppels tegen het raam. Even leek de trein te zweven door het slapende land.
Een man in een oubollig uniform gooide de coupédeur open, lispelde iets zachts en stapte binnen om de kaarten te controleren. Zijn ronde, oranje hoedje stond fier op het bolle hoofdje. Quintus keek de coupé rond en observeerde de reizigers die zojuist waren ingestapt. Verschillende gezichten, verschillende gesproken talen. Zwarten uit het diepste van Afrika, mooie meisjes iets verderop, een Noord-Afrikaans gezin van vijf waarvan de moeder met hoofddoekje het eten uitdeelde en achter hem, tegen elkaar op de bank, lag een jong stel met bleke gezichten en enkele tatoeages op de armen met de spijkerjasjes over zich heengeslagen, hun broeken en gympies modderig van de hele nacht feesten. Aan het eind van de gang was een ouder echtpaar met dikke buiken verwikkeld in een onverstaanbare twist.
Een gespleten samenleving, dacht Quint. Schizofreen. En hij herinnerde zich een boekpassage dat stelde dat een land dat onderling verdeeld was vaak werd verwoest. En waar was de gespletenheid nog meer te zien dan in de hoofdstad: de plek waar hyena’s de andere wilde van achteren aanvielen, de dronken clochards in de kleinste portieken sliepen en waar de oude man over de nog oudere kasseien strompelde. Och die openbare armoede waar het cliëntelisme niet om maalde en die door laksheid nooit werd opgelost, waardoor de hardwerkende Marokkaan van de buurtsuper achter de zoveelste winkeldief moest gaan.
‘Les mauvaises herbes, moatje!’ hijgde hij vervolgens bij terugkomst. ‘En ik kan het weten. Ik ken ze, heb hetzelfde bloed.’
‘Het zal wel doormodderen blijven’, zei Quint stilletjes. ‘Zoals het reeds eeuwen heeft moeten doen. Onder het juk van de grote mogendheden uit het zuiden, het oosten en het noorden. …. Doormodderen, doorknoeien, doorrotzooien, doorflikflooien. …. Terwijl de regen over de kraag, langs de revers, de steekzakken inrolt. Doormodderen, zullen ze!’ En de jongeman tuurde naar buiten en vervolgde zijn rit over de ijzeren weg, langs Leuven, door de vlakke landbouwgrond van Haspengouw, verder naar het oosten. Een reis door het beloofde land: van arm Vlaanderen van de geest naar arm Wallonië. Lijdzaam Wallonië.
‘Voorlopig dan’, zei hij. Toch zou het niet lang meer zo lijdzaam blijven. Want al waren velen nog in zichzelf gekeerd, gevangen en geboeid door de maatschappelijke kooi waarin ze geboren en opgegroeid waren, zich weinig bewust van de beperkingen in hun denken – een denken dat bovenal begrensd was door de woorden die in de hoofden rondzongen. Want al keerden sommigen zich in deze tijden van vooruitgang zelfs tegen sociale vernieuwingen en nieuwe ideeën om zich heen. Toch waren er frisse, weelderige oases van kennis overgebleven, gevoed door de schitterende zon, die nog zorgden voor een verfrissing van de geest. Deze vruchtbare eilandjes, liggend in de kale woestijn, waren zuivere plekken waar kennis als volle dadels aan de palmen hingen. Er hoefde, zoals eeuwen geleden, niet meer maanden of jaren gewacht worden vooraleer een reiziger ze aandeed en een verkwikkend bad nam. Nee, deze oases waren zich aan het uitbreiden, langzaam maar moeizaam, als gevolg van het reine vernuft en een verfrissing in het denken, en droegen zo bij aan de vergroening in de woestenij eromheen.
De ijzeren slang gleed naar beneden, via het hellend vlak bij Ans, met een daling van dertig meter per duizend, om in het glazen gordeldier van Calatrava tot stilstand te komen. Dit langgerekte, blinkende station, waarvoor de belastingbetaler diep in zijn buidel had moeten tasten, had meer weg van een langgerekte Spaanse helm. Alsof de architect stilletjes wilde duiden op de vroegere overheersing der Lage Landen door de katholieke Spanjaarden.
‘Cité ardente!’, dampte Quintus tegen het raam. Hij kwam graag in Luik, de elegante stad waar hij een enkele keer met zijn Black Venus de optocht 15 août en Outremeuse had gelopen. De zachtste billen, gitzwart als kool.
Aan het eind van de wagon gingen de deuren naar het balkon open en een meterslange, tengere jongeman met bruin krullend haar en een grote glimlach op de mond kwam naar binnen lopen. Zijn ogen schoten van links naar rechts. Naast hem waggelde een witte labrador.
‘Dag Reinhard! Hoe staat het ermee?’
‘Goedemorgen Quintilianus. Goed en met jou?’
‘Prima, prima’, aaide hij de hond die zo vrolijk zat te kwispelen.
‘Goed weertje om te wandelen!’
‘Jazeker’, zei Quint met goede moed. ‘Ik heb enorm veel zin om weer lekker door de natuur te lopen.’
‘Jaaa’, zei de lange reus terwijl hij de riem van zijn hond vastmaakte aan de bank.
Het was apart, dacht Quint, dat dit de eerste Reinhard was die hij was tegengekomen die zijn naam eer aan deed. Eerder naamgenoten die hij had ontmoet, kwamen naar voren als pretentieuze mannetjes die deden voorkomen alsof ze heldhaftig waren. Koele, koene ridders. Dapper en onverschrokken. Te wapen! Alsof ze hun naam kracht wilden bijzetten. Maar na ze een tijdje geobserveerd en bekeken te hebben, bleek al snel dat ze hun heroïek enkel uitbundig konden veinzen op de momenten dat ze zich door de groep gesteund voelden. Alsof de vrienden eromheen hen kracht en zelfvertrouwen gaven. Door de groep gesteund konden ze zich groter voordoen. Ogen van anderen voedden een diepliggend narcisme.
Op het moment dat die ogen niet meer vriendelijk keken dan gingen de oren hangen. Viel hun entourage plots weg, werd het vuur hen aan de schenen gelegd, werden zij zelf het mikpunt van spot en kritiek, keken de ogen met minachting, dan veranderde hun houding ook net zo plots. Ze bleven niet rustig en helder van geest en in staat om de storm over zich heen te laten komen. Nee, dan trilden de wangen en kregen ze het rood in de nek. Schichtig om zich heen kijkend kozen ze eieren voor hun geld. Al rap verontschuldigend zeiden ze ‘maar een grapje te hebben gemaakt’ en dat ‘de andere het toch verkeerd begrepen had’. En als laffe hazen knepen ze ertussenuit. Met de vossenstaart tussen de benen.
Daarna hoorde je niets van ze.
Nou, voor even dan. Want ze voelde zich gekrenkt, hadden het toch allemaal fijntjes onthouden en likten jammerend de wonden. In hun vossennest zaten ze te broeden op een nieuw wraakplan. … ‘Ja! We vinden er wel iets op. …. Hoe kunnen we hem een …. Eureka! Ik heb iets gevonden!’ … De tanden kwamen bloot en de vossenogen fonkelen.
Het was apart, gniffelde Quintus, hoe sommigen zichzelf gesterkt voelden door hun persoonsnaam ondanks dat hun karakter het tegendeel bewees.
Schokkerig reden ze verder. De sierlijke Maas over. Links lag het eiland met La Bovarie en haar witte, vrolijke tuinkonijntjes, verderop deden kleine meisjes haasje-over. Rechts zag men in de verte les cathédrales de feu. Uitgeblust, zoals het ijzer dat er gesmeed werd, en die niets meer hadden van de romantiek die Victor Hugo zo mooi bejubelde. … Déjà s’envole la fleur maigre … Voort met de trein! Langs de snelstromende Vesder en haar groene heuvels! De heuvels waar, zoals te lezen was in het werk van Einhard, de grote Keizer Karel nog over heerste. Bij de driesprong van Pepinster boog de trein naar het noordoosten af en vervolgde zijn weg naar Verviers om daar kort in de tunnel te blijven stil staan, onder het symbool van Waals regionalisme, om vervolgens door te rijden naar de Duitstalige stad Eupen dat gelegen lag aan de rand van het prachtige natuurpark de Hoge Venen. De heren waren reeds uitgestapt en stonden nu te wachten op een boemeltrein die hen naar het wereldberoemde Spa zou brengen. Vanuit daar zouden ze zuidwaarts wandelen, de heuvels van de Ardennen in, over de GR5, richting Stavelot.
‘Het is toch zo aangenaam om weer te gaan wandelen’, zei Quint toen hij vol energie op het perron van het bekende kuuroord sprong.
‘Jazeker’, knikte Reinhard. En even later, in de bossen die richting het hoger gelegen Fagne de Malchamps leidde, maakte hij de hond los. De trouwe labrador stoof blaffend weg.
‘Weet je wat me opvalt als ik weer in Nederland ben?’
‘Nee.’
‘Dat het stopwoordje daar ‘fijn’ is geworden. De mensen zeggen nu: ‘Fijne dag’, ‘Oh fijn!’, of ‘Wat fijn hier’. Continu. De hele dag door. Zo vaak dat het mij de keel uithangt. Als kippen kakkelen ze het na. Zelfs bij mensen van wie je vermoedt dat ze geen greintje gevoel bezitten, hoor je het. ‘Prettige dag’, kennen ze niet meer, of: ‘ik vind het erg aangenaam hier’. Nee, het is fijn voor en fijn na.’
‘Ah ja?’
‘Ja joh. Het lijkt soms ook wel of zij die dit het vaakst zeggen nu juist diegenen zijn die ver van hun gevoel afstaan. Alsof de botterik minder grof zal worden door het woord te blijven herhalen. Net als dat je bepaalde mensen hard hoort roepen dat er meer empathie moet komen, terwijl de empathische gevoelsmens dit niet snel zal zeggen. Die is het al.’
‘Ok …’, mompelde de lange Vlaming terwijl hij even zijn hond aanhaalde.
‘En nog zo’n veelgehoorde opmerking is ‘Oh, helemaal goed!’, ging Quintus verder. ‘In winkels, in restaurants, in cafés, overal hoor je dit nu. Als je een keuze hebt gemaakt, of het nu bitterballen of een bordje kaas is, krijg je als antwoord ‘Helemaal goed, hoor’. Nadat je een bestelling hebt gedaan in een kledingwinkel: ‘Oh, helemaal goed’. Alles is nu he-le-maal goed,’ schertste de jongeman. ‘Het Hollandse platteland bevangt de mensen vlug.’
‘Hmmmm.’
‘En ook al spreken we dezelfde taal en zijn er veel culturele overeenkomsten,’ ging hij verder, ‘toch zijn er wezenlijke verschillen tussen de twee landen. In Nederland heeft men het altijd over het poldermodel, het overleg- en beslismodel dat gebaseerd is op consensus, dus zoekend naar een oplossing die beter is dan de ideeën waar beide partijen in eerste instantie aan gedacht hadden. Maar in België wordt er eerder gezocht naar een compromis. En dat is een groot verschil. Zo hoor ik hier in de vergaderzalen: “We moeten toch een compromis sluiten”. Maar dit lijkt me vaak gezegd te worden door zalvende en zachte heelmeesters. Vervolgens sluiten de partijen al morrend een overeenkomst waarbij eenieder iets toegeeft, doch niet helemaal overtuigd is. Vol argwaan wacht iedereen tot het volgende moment waarop ze de ander weer een hak kunnen te zetten. Het compromis leidt vaak tot een middelmatige oplossing en in Brussel zie ik tal van voorbeelden van een Belgian Solution. Wat ik nu weleens tijdens vergaderingen merk, is dat als iemand geen compromis wil sluiten, diegene dan snel bestempeld wordt als iemand die tegendraads is. Niet meewerkend, niet coöperatief. Terwijl hij of zij zeer waarschijnlijk wel open staat voor consensus. Dus het vinden van een ultieme oplossing. Voor iets beters.’
‘Ja ja,’ knikte Reinhard terwijl hij zich half omdraaide om te zien waar de hond gebleven was.
‘Zeg Rein, ging Quintus opgewekt verder.
‘Ja?’
‘Als ik zo nadenk over dat arme Wallonië, hè, en lees dat het vroeger zo rijk was maar nu op vele plaatsen verloederd en vervallen is, dan, dan…. Dan kunnen ze met de huidige staat van technologie daar toch snel een eind aan maken? Ze zitten daar nog in het industriële tijdperk, met al hun erfenis, maar ook in hun denken. Daarin zijn ze grootgebracht. Maar dat tijdperk is voorbij! We hebben natuurlijk nog wel industrie nodig, voor het maken van enkele producten, alleen leven we nu in een kennismaatschappij. Een die niet meer van bovenaf wordt aangestuurd en murw geslagen door saaie managers maar waarbij alles zich organisch ontwikkelt. En Rein, om die overstap te maken kunnen ze toch makkelijk overal supersnel internet aanleggen? En mensen die al jarenlang in de bijstand zitten een opleiding geven en daarbij stimuleren om zich te richten op deze nieuwe kenniseconomie? Dan kunnen ze weer trots op zichzelf worden! En dan ….’
‘Zeg praatjesmaker, zullen we hier even halthouden.’ De twee wandelaars waren zojuist aangekomen bij een monument van omgekomen Engelse en Canadese vliegeniers, gelegen op een groene heidevlakte dat boven de bomen uitsteeg.
‘Oh ja, natuurlijk!’, lachte Q terwijl hij om zich heen keek. ‘Wat een prachtig uitzicht!’
Verderop stond een uitkijktoren die uitzicht gaf over het heuvelachtig, bosachtig land rondom. De meegebrachte kaas met bruinbrood en vijgenjam kwamen uit de rugzakken, evenals de thermoskan met warme koffie. Er ging niets boven een simpele lunch tijdens een flinke wandeling in de openlucht. De hond snuffelde in de omgeving en kwam teruggerend met een stuk plastic tussen de tanden.
‘Nee Pasha! Foei. Los! Dat is niet om te eten!’
‘Triest hè.’
‘Godver-de-godver-de …. Godfried van Bouillon! …. Mensen zijn smerige zwijnen.’
En Quintus dacht aan al het afval langs spoor en wegen: autobanden, volle vuilniszakken, lege blikken verf, colablikjes, plastic flessen, een uitlaatpijp, matrassen. Achteloos over het hek gesmeten, alsof iemand anders het wel zou gaan opruimen. De manier waarop de mens van hun gebruikte spullen afkwamen had hij vaker gezien tijdens zijn reizen in arme landen, ver weg van hier. Maar ook in de wijken van Brussel zag hij het constant en hij vroeg zich af of dezelfde mentaliteit was meegenomen met de duizend anderstaligen die wel huis en haard hadden verruild maar niet hun gewoonten en ideeën. Quint kon zich een moment herinneren dat hij eens een verkoper van de plasticindustrie ontmoette en hoorde zeggen:
‘Zonder plastic hadden we nooit zoveel maatschappelijk vooruitgang geboekt! Al die benodigdheden die we gebruiken, kijk maar eens om je heen, dat is grotendeels plastic. Delen van je auto, om eten te verpakken, je computer, meubels…. ‘.
Deze man had misschien wel gelijk maar tegelijkertijd lag die hele vooruitgang nu daarbuiten in het veld en in de straten. Het kon niet eens vergaan en wegrotten. Het lag er maar.
‘En het is een kwestie van vraag en aanbod’, ging de verkoper verder. ‘De klant, de consument, wil niet anders’.
‘Wat een onzin’, wierp Quint toen tegen, licht geërgerd door het tomeloze optimisme. ‘De meeste klanten denken er toch niet over na? Die pakken gewoon een plastic tasje meer bij de supermarkt. Het interesseert ze stomweg niet. En indien de consument in staat is om zich hierin te interesseren, zich er ook daadwerkelijk zorgen om te maken, dan voelt hij zich vaak machteloos. Het is het aanbod plus een hele dikke laag marketing erbovenop die de vraag creëert. Niet andersom. Stop toch eens op met die enorme stroom van plasticaanvoer!’
Maar de man verkoper luisterde niet. Vol optimisme zat hij. Hoe kon hij ook anders als verkoper?
Is het de mensen bij te brengen? dacht Quint verder terwijl hij naar zijn schoenen tuurde.
‘Allez! Houd op met dat gepeins. Waar dacht je aan?’
‘Over de mens als idioot.’
‘Daarvan heb ik ook nog wel enkele voorbeelden! Jij zit toch ook op LinkedIn? Verbonden met mensen in je netwerk? Oud-collega’s, vrienden, vroegere klasgenoten, enzovoort.’
Q knikte.
‘Ik dus ook. Al denk ik dat ze er beter een krant van kunnen maken. Een online dagblad of sensatiekrant. Ze kunnen er nu al een rubriek met rouwadvertenties bij doen. Mensen posten steeds vaker de overlijdensberichten van hun ouders, vrienden of buurmannen.
‘Bizar, men heeft geen schroom meer.’
‘Daarbij ook een komkommertijdrubriek erbij waarin men kan posten dat ze trots zijn om met een fietstocht te hebben meegedaan, of trots zijn de kat van de buren te mogen verzorgen, waarin verveelde bejaarden kunnen zeiken over dat het slecht gesteld is met de jeugd en dat ze beter kunnen vertrekken naar een land met meer vrijheden, zoals Turkije of China. Dat daar de taxichauffeur best aardig was. Of niet. – Of waarin men kan posten dat ze een sabbatical van een week hebben opgenomen en daarbij in de sauna hebben gezeten, heerlijk in de weides vol pesticides hebben gewandeld en op het terras wijntjes hebben gedronken.
‘Dat is toch gewoon een week vakantie?’
‘Blijkbaar bestaat dat woord niet meer.’ En terwijl zijn hand over de bruine hondenrug aaide, ging hij verder: ‘En dan kunnen die Hollanders weer een berichtje van ene Boris Fluyendijk liken waarin hij hele zinnige dingen zegt die al jarenlang bekend zijn.’
‘Joris …’
‘Zeg QM, die Nederlandse pers wordt ook wel enorm beheerst door domineeszonen.’
‘Altijd zo geweest. Hoezo?’
‘Ik zag artikelen voorbijkomen van zo’n domineeszoontje. In De Penvriend.in, het online platform dat een dagelijks verdovingsmiddel zegt te zijn tegen de courante stroom van illusies. Je kent het wel. Behoorlijk populair is dat mannetje in het Noorden. Daar staat hij dan weer te prediken over de waarheid en niets dan de waarheid. En dat de onwaarheid met wortel en al moet worden uitgeroeid!’
‘Vermoeiend dat Calvinistisch gezwans … De rede wordt niet gepredikt, zij Camus. Als zij gepredikt wordt, is zij de rede niet meer.’
‘Die nuchtere Hollanders, ze trappen er nog altijd in?’
‘Hier toch ook met al die onderdanige Jezuïetenleerlingen?’
Reinhard keek nors opzij. ‘Laten we verder gaan.’ Hij raapte zijn spullen op, riep de hond en maakte aanstalten om over de heide naar het zuiden te wandelen.
‘Ja, laten we gaan!’ De beide jongemannen deden de rugzak op en liepen, achternagezeten door de energieke labrador, richting het fraaie Stavelot, de stad die bekend stond om de tragedie tijdens het Ardennenoffensief en waar Apollinaire op enkele gedichten had zitten broeden. Toen ze daar aan het eind van de middag aankwamen en van een biertje in de zon op het smaakvolle plein Saint Remacle hadden genoten, vervolgden ze het voetpad naar het westen, door fris dennenbos, langs de kronkelende en snelstromende Amblève, richting het station van Trois-Ponts om er weer de trein terug naar het westen te nemen.1 2
- QM zat te denken: Zouden ze in de toekomst geen trein kunnen ontwerpen die op zonne-energie loopt? Met van die zonnepanelen op het dak, de zijkanten ook volgeplakt en enorme batterijen naast de elektromotor. Zoals het zonnevliegtuig Solar Impulse, maar dan 200 m² aan fotovoltaïsche cellen op stalen wielen.
En als er nu geen zon is? Dan laat je de trein toch lekker op frituurvet rijden! Daarvan is er toch genoeg in dit frietenland. ↩︎ - C2C? Cradle2Cradle in de spoorsector? Als er iets vernieuwds zal zijn in deze oerconservatieve sector dan zal het wel het verduurzamen zijn van de spoorwegen en de upcycling realiseren van de gebruikte producten. ↩︎