Dit artikel is het tweede deel van een serie over de stad Brussel en oorspronkelijk verschenen in 2017 op Dazibao 1060, een blog over de gemeente Sint-Gillis. Het eerste deel is De stille dood van Brussel en het vervolg is Luchtvervuiling in Brussel.
Mijn nichtje en ik keren om en lopen snel de wijk weer in, weg van de autobaan. We komen dieper de stad in en zijn op zoek naar wat groen en frisse lucht. Maar daar kunnen we lang naar blijven zoeken. Er is weinig groen te zien. Nauwelijks bomen in de straten, perkjes tussen de geparkeerde auto’s, of bloembakken voor de ramen. Geen clematis, geen roosje, geen kapucijner. Geen blauwe regen langs de regenpijp.
Soms zien we een klein, piepklein parkje, dat lijkt te zijn weggedrukt door de omgeving. Of een grasperkje, besmeurd met afval. Is het stadsbestuur misschien bang voor te veel groen? Brengt het te veel oergevoelens naar boven die weggedruktmoeten worden? Het lijkt alsof een stad een rationele uitvinding is, geen organische gegroeid geheel, die daarom alleen uit beton en stenen mag bestaan. Maar het zou ook kunnen dat de architecten en ontwerpers van de gemeente die de openbare wegen en ruimtes ontwerpen, en de straten en pleinen indelen, zelf geen voeling hebben met de stad. Enkel omdat ze er werken maar niet wonen. De meeste Brusselse werklieden wonen buiten de stad. In groene dorpen. In een huis met een tuin. Dat zijn dan geen stadsmensen, deze planners van de openbare ruimte, en hebben dus ook geen band met de ruimte waarvoor ze verantwoordelijk zijn. Alsof het een vreemdeling betreft die ze verplicht moeten onderhouden. En dus bedenken ze vervolgens een openbare ruimte die praktisch, functioneel en onderhoudsvrij moet zijn (het mag immers geen geld kosten) en niemand hoeft er vervolgens nog ene keer naar om te kijken. De ambtenaar blijft achter zijn bureau, hoeft de hort niet op en voelt geen noodzaak om te bezien of de stad aandacht nodig heeft. Of dat het leeft. Met als resultaat: een openbare indeling veelal gevuld met beton, steen en plastiek. Paaltjes die krom staan, kapotte kasseien, betonnen muurtjes en nutteloze blokken graniet. Pleintjes van blauw steen waarop niemand lang wilt blijven staan, zo akelig kil is het er, en waar alleen het straatvuil zich ophoopt. De openbare ruimte lijkt zo divers dat er geen cohesie meer is. De lijnen van de straat, pleinen, gebouwen zijn te abrupt, er is te veel chaos. En de koude stenen chaos wordt niet verzacht door planten, bomen of gras.
Wat er mist in de stad zijn bomen. Veel bomen. Lanen en boulevards met rijen linden of beuken, platanen in de straten, eiken op pleintjes. Bomen waar vogeltjes in kunnen zitten fluiten, waar mensen onder kunnen schuilen bij een regenbui, of waarvan de schaduw verkoeling geeft op een hete zomerdag. Wat ik niet zie zijn groene gevels, plantenbakken op de balkons, bewoners die bloemen houden en deze op de vensterbakken bij de voordeur zetten. Misschien wordt het eens tijd voor wat buitenmuren met klimop, een plant voor binnen als buiten, en die volgens de NASA Clean Air Study de giftige stoffen benzeen en formaldehyde uit de lucht kan zuiveren, waarbij het grotendeels de microben in de grond zijn die het grove werk doen en enkele zware metalen opnemen en schadelijke organische stoffen afbreken. Hopelijk kan de natuur ons helpen de impact van de chemische industrie op onze maatschappij te verkleinen.
‘Natuur in de stad is een verrijking voor de hersenen en de sleutel om inactiviteit aan te pakken’, vertelt hoogleraar klinische neuropsychologie Erik Scherder in het tijdschrift van Vitale Groene Stad. Volgens hem is de omgeving bepalend voor ons gedrag. En natuur daagt de hersenen uit, vooral bij de groei van kinderen. De geluiden van de bomen in een park, de kleuren van bladeren, geuren van bloemen, prikkelen de hersenen meer dan de grijze dorheid van de openbare ruimten. Soms zie je ze wel, enkele bomen in een straat als in Avenue de Stalingrad, of een eenzame donkerrode stokroos die langs de gevel kruipt, alleen zijn de bomen vaak zo klein dat je je afvraagt of ze wel zullen overleven en doorgroeien tot volwaardige kolossen die deze arme stad wat frisse lucht geven. Als ze al tegen het stadsgeweld kunnen opboksen. Want de mooie jonge plataan kan vast wel tegen de motorolie die een Congolees achteloos tegen de stam leeggooit alsof het schoon water is. Niet? En de bruine beuk vindt het vast niet erg als de Pool die lekkende plastic potten vol verfresten en chemicaliën naast haar neerzet. Toch? Dat ruimt de gemeente wel weer op. ‘Apres moi, la déluge!’ Och arme, het beetje groen in de straten heeft het zwaar.
Stadsparken
Brussel zegt daarentegen erg groen te zijn. 27m² groen per inwoner! Dat is voor een ieder een grote kamer vol planten en bloemen en een zacht grasperkje om op te liggen, voor als de zon schijnt en de vogeltjes vrolijk fluiten. Maar het zijn valse berekeningen. Het gaat hierbij over het oppervlak in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, niet om de stad zelf. De groene parken van de rijke randgemeenten en de bossen buiten de stad worden meegerekend, oases van rust en vree die moeilijk zijn te bereiken voor de arme stedeling. Volgens de politieke partij Groen hebben de 190.000 inwoners van de armste wijken van Brussel maar 0,5m² aan groen. Niet meer dan een klein tafeltje met wat plukjes gras.
‘De mens verlangt naar groene, open plaatsen en als deze dichtbij zijn dan gebruiken ze die,’ zegt architect Christopher Alexander in zijn best seller A Pattern Language (1977), een bijbel van een boek. De stadsmens moet in 3 minuten te midden van de natuur kunnen staan. Anders is de afstand naar groen te groot. Niet dat er minder behoefte aan natuur is maar iemand die niet met 3 minuten wandelen, een afstandvan 250 meter, in een park kan staan zal zich minder bewust zijn van de aanwezigheid van groen in zijn buurt en dus minder snel geneigd zijn om daar de rust op te zoeken. Voor deze bewoner zal een groene ruimte een minder vitaal element zijn in het leven van zijn of haar wijk. Alexander schrijft vervolgens: Maak in een stad daarom groene publieke ruimtes die binnen 3 minuten per benenwagen te bereiken zijn. Deze ruimtes zijn dus steeds ongeveer 500 meter van elkaar verwijderd. Zorg daarbij dat ze minimaal 45 meter breed zijn met een oppervlak van 0,55 hectare zodat je echt in contact kan komen met de natuur. Creëer deze ruimtes zo dat ze niet omgeven zijn door straten en verkeer, dan hoort men er nog te veel lawaai, maar omring ze door muren, bomen of gebouwen.
Hoe zit dat nu bij ons in de stad? Ik heb een kleine berekening gedaan met Google Maps: het duurt 45 minuten vooraleer je vanuit de stad met tram of bus in een fatsoenlijk park als het Bois de la Cambre bent. En voordat je in het grotere Zoniënwoud staat, waarin er bijna geen verkeer meer te horen valt, ben je 90 minuten verder. Ietsje dichterbij heb je het Cinquantenaire met 30 hectaren aan grote paardenkastanjes, eiken en beuken. Maar de meeste parken liggen alleen in dure randgemeenten die al veel groen tot hun beschikking hebben, en waar rijken het zich kunnen permitteren om een huis met een tuin te kopen. Zij hoeven geen 3 minuten te wandelen, ze doen gewoon de tuindeur open en stappen zo een andere wereld in.
Zijn er dan in het centrum parken die groter zijn dan 0,55 hectaren en die op 3 minuten lopen liggen?[1]1 Op een kaart heb ik met een groene kleur aangegeven welke delen natuur er binnen wandelafstand liggen. Het Parc de Bruxelles tegenover het koninklijk paleis is met 13 hectaren het grootst. Niet ver daar vandaan ligt het poëtische Parc d’Egmont (1,42 ha), waar gras en bomen de bewoners uitnodigen om te kunnen liggen ontspannen van de zon, weg van het verkeersgeraas. Alleen, welk licht heeft er bedacht dat er pal naast deze kleine oase een torenhoog wit Hotel moest komen te staan die het Justitiepaleis naar de kroon steekt? Vlakbij ligt de kleine Square du Petit Sablon die met haar 0,45 ha eigenlijk buiten het gewenste oppervlak valt maar vanwege haar rust en de vele bloemen en fontein een uitzondering maakt. De Kruidtuin aan de noordkant van de stad biedt ook genoeg mogelijkheden om jezelf op te laden met nieuwe energie. Al is er een weg die de tuin door midden snijdt (een typisch geval van een Belgian Solution 2). Ook de Mont des Arts met haar tuin van ruim 1 hectare vol bloemen, buxus en taxushagen is er voor de rustzoeker. Jammer genoeg vormt het lelijke, betonnen en vervallen Place de l’Albertine met haar vreemde waaier van kapotte piramides rondom het standbeeld van koningin Elizabeth een vreemd aanhangsel. Als dit pleintje omgetoverd zou worden in een halve cirkel gras zou het pleintje een ideale verbinding met de benedenstad zijn.
Op de kaart zie je dat vooral de inwoners aan de oostelijke rand, op het hoger gelegen gedeelte van Brussel, binnen een drietal minuten naar een park kunnen lopen. Spijtig genoeg komen de bewoners van de Marollen er bekaaid van af, net als het centrum en de oostelijke stadskant (behalve rond Six Jetons). In kleine mate bieden daar de pleinen aan de Schuitenkaai en de Arduinkaai, alwaar het gebouw van het Koninklijk Vlaams Schouwburg pronkt, nog rust en vree maar de dunne stroken zijn geen volwaardige parken te noemen. Vandaar dat ik de randen eromheen geel heb gekleurd.
Toegang tot groen is zeer belangrijk voor de mens maar zoals op de kaart te zien is, is voor vele stadsbewoners is een dergelijke ruimte met een kleine wandeltocht niet bereikbaar. En de benedenstad heeft dit hard nodig.3 Zou het volgende project daarom niet een wereldstunt zijn: het afbreken van de twee zwarte torens uit 1969 aan de Anspachlaan, La Tour Philips en het Muntcentrum, om er een weelderige tuin aan te leggen waar kinderen kunnen spelen terwijl hun ouders er rustig op een bankje kunnen zitten? De internationale pers zou met lof spreken over de terugkomst van de allure die de eens zo chique laan in het begin van de 20e eeuw had. Vervolgens zou naast het nieuwe park een deel van de Zenne weer tevoorschijn kunnen komen door het openbreken van de overwelving op de plaats waar nu Parking 58 staat. De oude rivier zal het daglicht kunnen zien en onderdeel van het park vormen, met daarbij een plezierige kade vol groen waarop mensen kunnen uitrusten en flaneren (net zoals Seoel deed in 2005, met de heropening van het Cheonggyecheon-riviertje).
Durft het stadsbestuur het alleen aan?
- Leefmilieu Brussel heeft op haar website een overzicht van Brusselse groene ruimten. ↩︎
- De meesterlijke website Belgian Solutions laat nog meer van dit soort typische oplossingen zien. Oplossingen die pas later het (vermeende) probleem hebben gevonden, in plaats van andersom, of zelfs nog altijd zoekende zijn. ↩︎
- Het stadsbestuur mag wel opschieten met de vergroening! De Belgische overheid heeft zich namelijk gecommiteerd aan de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties. Hierin staan 17 doelstellingen of Sustainable Development Goals. Doelstelling 11 van deze Agenda is: Maak steden en menselijke nederzettingen inclusief, veilig, veerkrachtig en duurzaam. ↩︎