Een reis in het Wonder van Azië - Het heiligdom Anuradhapura
De trein naar Kandy
Langzaam sjokt de blauwe trein naar boven. Een koele berglucht stroomt door de open ramen naar binnen en in de coupé met blauwe leren stoelen kijken de mensen naar buiten of praten wat met elkaar. Er gaat eten rond. Rijst met curry, een lichte pannenkoek appam genaamd, lamprais, loempiaatjes, ananas en gele jackfruit. Ik sta op het balkon en kijk door de open treindeur naar buiten. Huisjes flitsen voorbij, kleine bergriviertjes met oevers vol kleurrijke bloemen, mensen onder een palmboom, vogeltjes, een grasveld met daarin een eenzame tamarindeboom, zijn takken vol zoetzure peulvruchten. De vroege ochtendzon klimt hogerop en weldra zullen de groene bergwouden rondom Kandy vol warmte zijn.
Ik bevind me in Sri Lanka, het eiland naast grote broer India en bekend om zijn thee, de VOC en de recente burgeroorlog. Met acht studentenvrienden rijden we het hele land door omdat één van hen een reis heeft georganiseerd om hier, in haar geboorteland, haar dertigste verjaardag te vieren. Als zesjarige vluchtte Kulani met haar moeder naar Australië, groeide vervolgens op in Sydney, kwam er jaren later de twee meter lange Nikander uit Den Haag tegen en voor de liefde besloot ze hem naar Europa te volgen. Nu is ze weer terug. En samen rijden we over de Main Line[1], een spoorlijn die de Engelsen in 1864 lieten aanleggen om de kleine theeblaadjes, geplukt door de fijne handen van taaie Tamilvrouwen, vanuit de bergen naar de haven van Colombo te brengen, alwaar slanke theeklippers vertrokken en over wereldzeeën voeren om deftige dames en heren in verre oorden de verfijnde Ceylon thee te kunnen laten slurpen.
Diezelfde ochtend, om acht uur, stonden we op het perron van het koloniale station van Colombo met een 3rd class reserved ticket in de hand. Treinen vol forenzen reden af en aan, mannen in overhemd en vrouwen in kleurrijke sari’s stapten uit. En bij iedere gearriveerde trein zagen we wachtende Sri Lankanen naar de deuren rennen en elkaar als dolgedraaide woestelingen wegduwen om een stoel te bemachtigen. Ontzet keken we elkaar aan. “Daar gaan onze zitplaatsen”, riep er iemand. Maar de in wit uniform gestoken Station Master met zwarte snor stelde ons gerust.
“Unreserved class sir. Not for you sir.”
Ik liet hem mijn bewijs van de Belgische spoorwegen zien en een uur later stonden Nikander en ik in de stuurcabine. Voor ons zat de Chief Train Driver met zijn rechterhand aan de tractie en zijn blik op het spoor voor hem gericht. Naast hem een oude man, zijn assistent, die enkel verantwoordelijk was voor het claxonneren en bij iedere overweg, tunnel, brug of gevaarlijk punt op de hoorn moest blazen. Dat was nodig want we zagen mensen vlak langs de sporen lopen, spelende kinderen, een man met een fiets die nog even vlug overstak, kleine hutjes langs de lijn met families die gehurkt om een kookpotje zaten. Overal leven. En even verderop lag zelfs een man gevaarlijk naast het spoor, tegen de houten dwarsliggers aan. Hij leek te slapen. ‘Toet toet!’ Mister Assistant deed nauwgezet zijn werk. Nog eens: ‘Toet toet!’ Maar de man bleef doodstil, geen greintje beweging was er in zijn ledematen te bespeuren. Zelfs niet toen we vlak langs hem reden, of eigenlijk half erover. Het kon de twee niet deren en ze babbelden vrolijk verder. Zo stonden we daar en genoten van de rit, en bij Peradeniya Junction, het volgend station, bedankten we de heren en keerden we terug naar ons rijtuig om verslag uit te brengen aan de rest.
De trein tuft verder de berg op. De cadans maakt de oogleden zwaar. Een deur gaat open en een spoorwegbediende in wit tropenuniform komt binnen om gezoete thee te serveren.
“Where are you from sir?”
“From Holland, and I currently live in Belgium.”
“Oh Germany! Beautiful country! Far, far away sir.”
“Yes, yes”, kijk ik hem verbaasd aan. “Far away.”
Het gesprek in de coupé gaat vervolgens over de geschiedenis van Sri Lanka, de problemen waarmee de arme mensen te kampen hebben en de jeugdherinneringen van Kulani. Naast ons zit een familie waarvan het kind plots opspringt en naar een voorbijgaande waterval wijst. Zo licht en zacht schittert hij onder de tropenzon. Geglimlach. “Wat een wonderlijk mooi land”, zeggen we opgewekt tegen elkaar, “en zo vredig”. En dan, tien minuten later, mindert de blauwe slang vaart en glijdt zij een bergstad in. Eindstation Kandy.
Het wonder van Azië
De week erop rijden we in een wit Toyota-busje door het Wonder van Azië. Van de oude hoofdstad Kandy naar de kalkwitte boeddhistische tempels in Anuradhapura en van de indrukwekkende leeuwenrots te Sigiriya naar de aandoenlijke Aziatische olifanten in het Wasgamuwa National Park. Dan door naar de koele theeplantages rond Nuwara Eliya en het droge natuurpark Horten Plains waar bezoekers aan de ingang verplicht worden al hun plastic verpakking achter te laten en de inhoud in de aangeboden papieren zakjes te stoppen. Safe the Planet! En via het kleine Ella vol nevelwouden rijden we richting zuid, naar de badplaats Walgama waar we de verjaardag van Kulani zullen vieren.
We maken wat mee die week! Zo worden we in het bergstadje Nuwara Eliya twee dagen lang geëerd met een politie-escorte. Twee motoragenten begeleiden ons, houden het verkeer tegen en escorteren ons op een avond naar de Officers’ Mess waar de commissaris, de gouverneur en hoge politieofficieren een karaokefeest geven. We laten de hoge heren horen hoe je Bohemian Rhapsody in kwintet moet zingen.
Buiten is het 38 graden. Binnen blaast de airco koude lucht. Onze eeuwig glimlachende chauffeur Aseila brengt ons waar we maar willen, voorziet ons van souveniradvies en waggelt bij iedere vraag zijn hoofd als een kinderwiegje van links naar rechts. “Aseila, do you mean yes or no?” En weer die Aziatische glimlach. Met zijn donkerbruine gezicht, puntige oren en spitse kin heeft hij iets weg van een duveltje-uit-het-doosje.
Kulani zit op de praatstoel en is duidelijk in haar sas als reisleidster in haar geboorteland. Ze vertelt verhalen over de vele koninkrijkjes die elkaar bevochten en in vredestijd ingenieuze irrigatiesystemen lieten bouwen, over invasies vanuit het vaste land, de eeuwenoude strijd tussen hindoes en boeddhisten, over een prinses die een tand van Boeddha in haar haardos uit India meebracht om deze veilig te stellen, of over haar familie die bij de kleine minderheid behoort: de Burghers.
Als Kulani even tegen de schouder van Nikander in slaap dommelt, gaan de gesprekken over oude popliedjes en foute muziekclips, onze westerse eetpatronen met een wereldwijde destructieve palmolie-industrie als gevolg, de genialiteit van Super Mario Kart, dat velen onder ons bereid zijn minder vlees te willen eten, het hilarische hoofdschudden van de gastvrije Sri Lankanen (of zijn het nu toch Sri Lankezen?), de chique paardenraces in de oud Engelse hippodroom van Nuwara Eliya en op welk paard we eigenlijk hadden moeten wedden, of over de impact van de mens op het milieu en dat in dit arme land de milieuproblematiek overduidelijk te zien is: weggegooide waterflesjes in bossen en velden, afval langs de weg, zwarte uitlaatgassen die je uit oude auto’s ziet verdwijnen, kap van regenwoud, de vermindering van natuurlijk habitat van de olifant. Van Aseila horen we dat de plaatselijke bevolking zich zorgen maakt over het weer. Al tijden is er geen druppel regen meer gevallen en aan deze droge periode lijkt maar geen einde te komen, alsof de gebruikelijke moessontijd wordt overgeslagen. Plots bewust van onze eigen bijdrage, met het nemen van de vele vluchten om naar dit mooie eiland te vliegen, voelen we schaamte en maakt de discussie plaats voor een reflectieve stilte.
Op het oude fort
De avond begint te vallen en over de oude vestingwerken van het VOC-fort van Galle waait een zachte oostenwind. Vanaf de voormalige Nederlandse verdedigingsmuren kijken we met zijn allen uit over de eindeloze zee. Tot aan de enorme witte ijsschotsen van Antarctica is er niets meer. Niets dan water. Na vandaag een bezoek te hebben gebracht aan de Groote Kerk met haar eeuwenoude graven, de houten Dutch Hospital en de kleine, pittoreske straatjes met oude huizen lopen we broederlijk over de witte stenen muur. Jongetjes laten sierlijke vliegers op en verliefde stelletjes kijken naar de ondergaande zon. Morgen is de woelige week ten einde en zal iedereen zijn eigen weg weer vervolgen maar vanavond vieren we eerst nog een groot feest. Aan het strand, met dansende lichtjes van vissersboten in de verte. De beleefde avonturen en het bijbehorende groepsproces komen me plots helder voor de geest. Een verscheidenheid aan karakters met daarbij eigen behoeften en wensen leiden wel eens tot energieslurpende ruzies, politieke machtspelletjes en emotionele uitbarstingen, en de verschillende stadia van Tuckman’s model heb ik tijdens de reis ook allemaal zien passeren. Toch werd aan storming maar mondjesmaat gedaan. De tropenzon maakte dat niemand in de groep echt zin had in conflict, we vonden het allang best.
Tamils uit het noorden
Doodop ben ik. Het is tegen middernacht maar de slaap overvalt me niet. Ik lig in mijn bed en blijf maar hijgen. De tropenhitte sloopt, maakt lamlendig. Samen met twee vrienden bevind ik me in Jaffna, de Tamilhoofdstad, omdat we vonden dat een verblijf op het eiland niet zou volstaan zonder een bezoek te hebben gebracht aan het hindoeïstische noorden. De stad, sinds kort weer toegankelijk na vele jaren van burgeroorlog, is uitgestrekt en droog, met veel groen, en ondanks de oorlogsschade (met de renovatie van gebombardeerde gebouwen wil het nog niet echt vlotten) heerst er een vredige en ontspannen sfeer. Alsof de strijd nooit heeft plaats gevonden.
Die ochtend bezochten we allereerst het imposante kalkstenen VOC-fort, althans wat er nog van over is, om vervolgens opgepropt in een tuktuk naar de enorme hindoetempel Nallur Kandaswamy te rijden. Deze tempel, gewijd aan Murugan, de god van oorlog en zoon van Shiva, is met haar rood-wit gestreepte buitenmuren en goudgele torens indrukwekkend. Binnen in het hoofdschrijn zijn de muren rijkelijk versierd met kleurrijke afbeeldingen van goden, dieren en mythische verhalen en wordt er gebeden in een waas van geurige wierrook. Bij het binnentreden moesten we blootsvoets verder en alle mannen waren verplicht daarbij het bovenlijf te ontbloten. Voor vrouwen gold deze regel niet, zij liepen er in een kleurrijke sari. Dan om stipt 18:45, startte er een belangrijke ceremonie, de puja, waarbij vijf Brahmanen met een koperen praalwagentje en een schilderij van de hindoegod rondliepen, vergezeld van tromgeroffel en kakofonisch fluitspel. Chaotisch maar aangenaam.
Na een half uur zweten richt ik me op en stap uit bed om mijn hoofd te gaan verfrissen. Als ik terug ga liggen neem ik mijn telefoon en zoek op internet naar achtergrondartikelen over Sri Lanka.[2] Op de website van de BBC vind ik een landenprofiel met een tijdlijn waarin de belangrijkste gebeurtenissen worden beschreven. Bij het artikel staat een foto van een executie van Tamilrebellen door het Sri Lankaanse leger. Op een grasveld zit een naakte man met paarse blinddoek voor zijn ogen, de rug licht gebogen en zijn handen op de rug geboeid. Voor en naast hem liggen anderen, eveneens naakt en geblinddoekt. Achter hem staat een man in groen uniform met een geweer in de aanslag. Mijn maag begint te draaien als ik de foto zie maar ik kan mijn hoofd niet afwenden en vraag me af wat er op dat moment door beide mannen moet zijn heengegaan.
Waar dachten zij aan, op dat ene moment? Misschien lachte de beul en dacht vol haat aan de man voor hem. Dat hij de klus snel moest klaren om voor het donker thuis te zijn, bij vrouw en kind. Of misschien zat hij in een overwinningsroes en dacht niet meer, handelde volautomatisch en voelde alleen een overweldigende adrenaline, als in een soort rush, een flow, zoals sommigen hebben bij het maken van muziek of het beoefenen van de liefde.
En de man op de grond? Wat ging er in zijn gedachten om? Hij zag niets, hoorde enkel geschreeuw en gejammer. Mogelijk enkele zangcicaden in de verte. Dan: schoten! En hij wist dat zijn kameraden vielen, naast hem in het gras. Voelde een been tegen hem aan. Hij wachtte, hoorde de man met geweer nu achter hem, gevolgd door een bekend geklik, en dacht even aan zijn moeder. Of aan de glimlach van zijn vrouw. Aan iets van vroeger, misschien. Had hij maar….
En in dat laatste ogenblik? Voelde hij een diepe, brandende angst, een die helemaal naar binnen dringt? Hij wou niet, hij kon niet! Niet nu al! En deed zomaar een schreeuw naar lucht. Of was hij kalm? En zong hij zachtjes in zichzelf, zijn woorden richtend tot Shiva de verwoester, en dat hij terug zou komen in een volgend leven, een leven waarin hij zijn geliefde zoon weer zou ….
Paf paf!
Even voelde hij iets in zijn hoofd kraken, een hete pijnscheut. Heel, heel even.
En dan niets meer.
Sri Lanka is oorspronkelijk in 2018 verschenen in het tijdschrift WEL van de Universitaire Werkgroep Literatuur en Media te Leuven.
[1] Als ik op reis ga, bekijk ik altijd de treintijden en -routes op de bekroonde website van The Man in Seat Sixty-One, en lees erbij graag een boekje van Paul Theroux.
[2] In zijn artikel ‘Death of the Tiger’ geeft journalist Jon Lee Anderson een heldere beschrijving over de oorlog tussen de Tamiltijgers en het Sri Lankaanse leger in 2009.