Deel IV
Jaren later zat Quint wederom in de trein. Naar het zuiden reed hij, samen met zijn vriend Jean, en wel met de zeer snelle bordeauxrode trein, die in iets meer dan een uur naar het land zoefde waar het koninklijke XIV niet meer geschreven werd. De twee vrienden reisden in een lege trein op het moment dat het vijf weken lang zondag leek te zijn. Vijf weken, zegt u? U kunt gerust zeggen vijf maanden. Of misschien wel vijf maal vijf maanden!
En in deze barre tijden waarin de maatschappij zo plots en abrupt door een onzichtbare buitendruk implodeerde, werden velen gedwongen als een hikokomori te leven: naar binnen, in zichzelf gekeerd. Waarbij de aandacht moest worden verlegd op hetgeen ze in hun direct omgeving aantroffen: de familie, een parkje in de buurt, enkel hechte vrienden, de bakker om de hoek, de vier kale muren van de eigen vochtige woning, een stoffig boek wellicht. In deze vreemde en wrede tijden, waarin de sluwe vos stiekempjes naar buiten glipte om bange, opgesloten kippen te vangen, spraken de twee vrienden elkaar.
‘Mijnheer H. Twijffels zegt dat er verandering komt’, zei Quint terwijl hij opkeek vanuit zijn telefoon. Zijn vingers schoven over het beeldscherm.
‘En wat zegt hij dan precies’, vroeg Jean opkijkend terwijl hij even aan zijn witte mondmasker trok.
‘Er zullen nieuwe tijden aanbreken! Tijden van verandering! We gaan naar een nieuw tijdperk. Alleen… Haha! Moet je horen! Alleen dit tijdperk heeft nog geen naam.’
‘Ach ja’, zuchtte Jean. ‘De charlatans zijn de wereld nog niet uit.’ 1
‘Daarbij Quintus, hoe open is de deur? Dat roept men iedere keer weer. Ik kan ook wel zeggen: over een aantal jaren zal het anders zijn. Een nieuw tijdperk zal aanbreken. Halleluja! Hoe en wat en wanneer precies, dat kan ik je niet vertellen. Maar, beste mensen, er komt verandering! Een duurzame welteverstaan. Let op mijn woorden! Wacht maar af want ik ben het licht.’
Een minachtend lachje verscheen om zijn mondhoeken, terwijl hij zich iets naar voren boog. ‘Dit soort verhalen heb ik 10 jaar geleden met de kredietcrisis ook aangehoord. Toen riep men ook om verandering. En zij die het hardst riepen waren de Boom*** … Ach, laat ik eens een ander woord gebruiken.’
‘Te denigrerend?’
‘Misschien. Het zich afzetten tegen de vorige generatie is van alle tijden. Dat deden ze in ’68 ook, toen ze vrede op aarde zongen. En dat zal de volgende generatie ook weer doen. Waarom zullen we het dan laten? Maar pas op: zo dadelijk gaat men het nog als een Geuzennaam gebruiken. Al was het maar voor hele korte duur. … Dus laten we eens zeggen dat wij het hebben over zij die tien jaar geleden aan de grondslag lagen van de financiële problemen, maar ook degenen waren die het hardst riepen dat er gerechtigheid moest komen. Dat er verandering moest komen! Dat er toch – oh zo snel – iets gedaan moest worden omdat ze anders hun twee hypotheken en twee auto’s zouden kwijtraken. En wij moesten toen met lede ogen aanzien dat we met te weinig waren, te jong om er iets aan te doen.
‘Maar het moet toch veranderen?’
‘Het moet veranderen! Veranderen! Luister Quintilianus Maximus, dat riepen ze jaren geleden ook. Maar ze bedoelden niet: een verandering dat moest leiden tot eerlijke verdeling van de rijkdom. Neen, een dergelijke structurele herschikking moest er eigenlijk niet komen. Wat nodig was, in hun ogen, was de terugkeer naar het oude systeem, naar een staat van welvaart waarbij het beetje geleden kapitaalverlies maar weer snel ongedaan gemaakt werd. En nu zijn er weer van die malloten die roepen: veranderen! Terwijl ze zich in een bevoorrechte positie bevinden. Veranderen om maar niet te willen …. Breek me de bek niet open!’
Quint trok zijn wenkbrauwen op.
‘Noem mij cynisch Quintus’, fulmineerde Jean, ‘maar dat er een changement van de maatschappij moet komen en zal komen, hoeft zo’n slapjanus van een rijke bankier mij nog niet te gaan vertellen. Dat zal niet door hem gaan komen. Evenmin door zijn rijke vriendjes en vriendinnetjes want die willen niets liever dan kapitaalvermeerdering. En dit lukt alleen doordat we zwart goud uit de grond blijven halen. Als dat ophoudt is het gedaan met de pret. Maar dat zal hen een rotzorg zijn want dan zijn ze er niet meer. Ach weet je? Deze mensen zal je altijd hebben.’
‘Dus je gelooft het er niet in?’
‘Ach Quint’, zei Jean, ‘de meeste structurele wijzigingen komen langzaam. Eerst worden ze ingefluisterd door grote geesten, grote denkers, en pas jaren later gaat het broeien in de bijenkast, vooraleer de bijenzwerm uitvliegt. Konden ze je jaren van tevoren precies vertellen dat het telefoontje in je zak er zou komen? Dat je achter een scherm zou zitten, hele uren per dag? Nee, natuurlijk niet! Dat gebeurt gewoon. Opeens is het er! Weet je, verandering komt veelal na natuurkundige inzichten en ontdekkingen, en daaruit volgen de filosofische ideeën en de kunsten. Dan krijg je de technische toepassingen en vervolgens alle troep die onze oceanen en bossen vervuilen. Die verandering komt niet door mensen die zaken roepen voor het behoud van eigen spreekstoel, zoals deze katholieke bankier en zogenaamd hoogleraar duurzaamheid, en eigenlijk als econoom geen flauw benul van wis- en natuurkunde heeft. Als hij zich nu eens ging interesseren voor de discipline collapsologie bijvoorbeeld. Heeft hij als zogenaamde wetenschapper de falsificatietheorie van Popper weleens goed gelezen? Ik betwijfel het. En kent hij het onzekerheidsprincipe van Heisenberg eigenlijk wel?’
‘Wat denk jij dan?’
‘Dat de toekomst onzeker is. Een zwart gat. Hoe kan het ook anders? Wat ik veel interessanter vind is de vraagstukken waarmee we nu zitten, ook in de nabije toekomst. Dat zijn het milieu, de afname in biodiversiteit, de opwarming van de aarde, de nucleaire proliferatie en kunstmatige intelligentie. Hoe gaan we deze problemen oplossen? Daaraan koppel ik nog twee andere grote vraagstukken: hoe gaan we ten eerste om met al die mensen die vandaag leven en zich blijven voortplanten, ten tweede hoe gaan we om met energie. Zonder energie geen leven. Wat ik daarbij interessant vind, is hoe het oplossen van het energieprobleem bijdraagt aan het vinden van een oplossing voor de andere vraagstukken. Hoe kunnen wij een substituut vinden voor een liter met 35 megajoule? Bijna onmogelijk!’
‘Wat wil je daarmee zeggen?’
‘Dat dit ongelooflijk veel energie is voor een litertje. Ga maar eens 35 kilometers fietsen, door een heuvelachtig landschap, op een snikhete zomerdag bij 35 graden Celsius, of met 40 °C, want deze temperatuur zullen we toch meer en meer gaan krijgen nu de mens zonder nadenken al die litertjes blijft opsouperen. Of fiets eens met weer en wind.’
‘Ja, en?’
‘Dan merk je wel hoeveel energie het je kost. En dat ben jij alleen. Met je fiets. En hoeveel weegt dit bij elkaar? 90 kg?’
‘Zoiets ja.’
‘Kan je nagaan: 90 kg voor 35 kilometers fietsen bij zulk soort weer! Daar mag je wel wat voor zwoegen, jongeman. Nu kan één liter aardolie een auto van 1000 kg met jou erbij deze zelfde afstand afleggen en wel met een snelheid van 160 km/h! Een godsgeschenk dit zwarte goud! Maar de meesten denken hier niet over na en rijden maar wat rond, als een kip zonder kop, en beargumenteren luidkeels dat ze het nodig hebben. Vervolgens rijden ze op de vrije zondag uren rond. Met de radio aan, peukie in de mond, meezingen met de nieuwste hit. Lekker scheuren joh! Want het geeft zo’n fijn gevoel! En in het voorbijgaan rijden ze je ook nog van de fiets. Oh sorry, ik was een beetje dom, zag niet zo scherp, had een beetje te veel gedronken. En waarom?
‘Weet ik niet.’
‘Omdat het kan! Stomweg omdat het gewoon mogelijk is. Omdat we iets uit de grond halen dat er miljoenen jaren heeft gezeten en er ook miljoenen jaren over heeft gedaan om te vormen. Wij branden het op. In honderd jaar. En dan is het weg. Of de olie zit zo diep dat we er niet meer bij kunnen. En dan is het over met de pret. En dan?’
Quint keek door het raam naar buiten.
‘Oh beeldschone Cassandra, zo wreedzoet is je smart! Het ze vertellen, wil je graag, het ze beschrijven wat er in de chaotische gangen van je geest omgaat. Maar je kunt het niet, je weerhoudt jezelf ervan. Zo nu en dan, probeer je het, voorzichtig. Och, helaas, ze kunnen het niet aanhoren, ze staren je aan alsof ze kijken naar een zot.’ Jean stak beide handen in de lucht.
Quint keek hem met opgetrokken wenkbrauwen aan. ‘Nou Jean, en dan?’
‘Geen flauw idee.’
Ze zwegen en keken naar buiten.
…
‘Maar indien men om zich heen kijkt, beste QM , dan zie je dat daar het antwoord te vinden is.’
‘De waarheid ligt vlak naast je?’
‘Je kent de Chinese klassieke uitspraken goed merk ik.’ Jean stak zijn wijsvinger omhoog en wees vervolgens naar het veld vol graan. ‘Kijk daar eens, Quint. Zie die eenzame beuk daar? Die heeft het energieprobleem al voor ons opgelost. Eeuwen en eeuwen terug.’
Quint keek peinzend in de richting van het open veld met een oude beuk in het midden. ‘Deze boom, net als die grassprietjes om hem heen’, ging Jean verder, ‘hebben de sleutel tot ons energieprobleem. Begrijp je wat ik wil zeggen?’
Quint wachtte stil. Hij wist dat hem een retorische vraag gesteld was.
‘Ja, hij zet 97% van de energie die hij krijgt van de zon om in suikers om te groeien.’ 2
‘Fotosynthese!’, knikte Q. met een fonkeling in zijn ogen.
‘Juist’, zei de heldere stem van Jean, ‘Fotosynthese. Dat is de sleutel!’
Quint knikte en zweeg.
‘Als we dat nu eens zouden kunnen nabootsen. Werkelijk namaken.’
‘Also sprach Ysengrim!’
- Wie kent Doktor Eisenbart nog? Niemand?!? Wie zou Wijffels dan nog gaan geloven? ↩︎
- Ik kan ernaast zitten. Het kan wellicht ook 98% zijn. Dat zal ik eens moeten opzoeken in het meesterlijke boek Biomimicry van Janine Benyus. ↩︎
*